Categorieën
Uncategorized

MIJN MAN MOET GEEN CORONA KRIJGEN deel1

‘Wilt u de wattenstaaf in uw linkerneusgat of in uw rechter?’

‘Links graag.’ Ondertussen sta ik te zwabberen op mijn benen.

De wattenstaaf voel ik aan de rechterkant. ‘Dit is links’ en ik hef mijn linkerhand omhoog.  De GGD-medewerker in zijn smurfblauwe plastic pak haalt het wattenstaafje weer uit mijn neus.

‘Mevrouw, uw rechterkant is mijn linkerkant.’ Ik kijk naar hem. Zijn ogen zijn zachtblauw van kleur en matchen met het mondkapje. Daaroverheen draagt hij nog een face-shield.

Ik sta in het cultureel centrum dat dienst doet als GGD-testlocatie. Als ik ademhaal voelt het alsof een klauw mijn longen vastgrijpt.  Ik heb 39 graden koorts en ik voel me duizelig. Af en toe krijg ik koude rillingen. Ik heb spierpijn in mijn benen en ik heb zo’n keelpijn alsof iemand met een scheermes aan de binnenkant er langs is geweest. Ik blijf mevrouw eigenwijs die, ziek of niet,  een discussie aangaat over links en rechts.

Vanwege de kans op Corona leven mijn man en ik intussen gescheiden van elkaar, voor zover dat mogelijk is onder één dak. Hij beneden en ik boven. Af en toe zwaaien we via het trapgat naar elkaar. Hij in z’n joggingpak en ik in mijn badjas. De testuitslag is online te bekijken. En inderdaad: ik ben positief getest. Mijn man moet ook getest worden. Ik doe schietgebedjes: ‘als ik hem maar niet heb aangestoken.’

Al een jaar lang zeg ik dagelijks: ‘mijn man moet geen Corona krijgen.’ Behalve dat hij de liefste man van de Utrechtse heuvelrug is, heeft hij twee keer kanker en een hartaanval gehad. Al maanden vrees ik Corona op te lopen. Ik overleef het wel, maar hij? Zijn gezondheid is broos. De afgelopen tien jaar balanceerden zijn kinderen, zijn zus, onze vrienden en ik tussen hoop en vrees. Als hij flink verkouden is, zie je zijn lijf al knokken.

Twee dagen later hoest ik nog steeds de longen uit mijn lijf als mijn mobiel afgaat. Het is mijn man die vanuit de huiskamer belt. Hij zegt één woord: ‘positief’.

‘Wát? Oh nee? Niet ook jij. Hoe voel je je schat?’

‘Een beetje slap in de benen en ik voel me futloos.’

‘Ja en verder?’

‘Verder niks.’

‘Verder niks?’

‘Nee, verder niks.’

‘Siem, heb vertrouwen. Linksom of rechtsom, het komt goed. Goed met ons beiden.’

Wordt vervolgd.

Categorieën
Uncategorized

nemoal

‘Mag ik van u drie walnotenkoeken en drie gemberkoeken?’ Voor mij staat een man in een strak donkerblauw pak.  ‘Vandaag trakteer ik de dames op kantoor.’

Ik wacht op mijn beurt voor de toonbank bij onze plaatselijke bakkerij . Mijn ogen schieten heen en weer van koeken naar de taartjes en het gebak.  Behalve slagroompunten met een stukje ananas en een chocolaatje er bovenop liggen hier bananensoezen, chipolatagebak,tompouces, Schwarzwalderkirschgebak en skigebak. De koeken hebben een naam zoals een spoorpunt, appelgabber en kersenkleuter.

De verkoopmedewerkster vertrekt geen spier. ‘Anders nog iets meneer?’  Ze heeft een rode blos op haar frisse, bolle toet.

De zakenman wijst naar de appelgabbers. ‘Daar wil ik er graag vier van en van die wil ik er twee.’ Nu wijst hij naar de kersenkleuters. Die namen krijgt hij blijkbaar zijn mond niet uit.

‘Anders nog iets?’

Ik zucht zo stil mogelijk. Het schiet hier voor geen meter op en ik heb haast.

‘Een half sesam volkoren alstublieft.’

‘Dik of normaôl?’

‘Pardon?’

‘Dik of nemoal gesneden?’

Bij mij borrelt een binnenpretje omhoog. Ik kan er echt niets aan doen, ik voel mijn linkermondhoek omhoog krullen en ik schiet in de lach. Deze vrouw spreekt altijd het woord normaal uit met een accent of ze van het platteland komt.  Ze haalt haar neus op en werpt mij een blik toe alsof ze me nooit meer wil zien.

 De trakterende zakenman schraapt zijn keel.

‘Graag normaal alstublieft.’ Hij balanceert van zijn tenen naar zijn hakken en weer terug. En dan vertrekt hij met volle handen richting kassa.

Mooi, ik ben aan de beurt. ‘Mag ik van u twee saucijzenbroodjes, een mueslibol en een kaasstengel?’ ‘En, ratel ik er direct achteraan, ‘mag ik alvast voor vrijdag een half casino wit bestellen?’ ‘Normaal gesneden graag’, vraag ik vlug. Ik reken alles af inclusief het half casino, zodat ik vrijdag snel klaar ben met alleen het brood  ophalen.

Op vrijdag stal ik mijn fiets voor de etalage. Uit mijn ooghoek zie ik verkoopster nemoal achter de toonbank staan.

Ik open de deur en stap naar binnen. Op dat moment gooit verkoopster nemoal iets mijn kant op. Een half casino wit belandt vlak voor mijn voeten.

M’n mond valt open. Wat doet ze nu?

‘Oh sorry. Sorry,sorry,sorry. Ik dacht u vangt het wel’

Ik sta als aan de grond genageld en ik weet niets uit te brengen.

Voordat ik de winkel uitstap mompel ik: ‘doe eens normaal joh.’

Onmiddellijk kaatst ze de bal terug: ‘ik doe toch nemoal.’