Mijn ongeduld probeer ik te verbergen wanneer ik aan de lijn hang met de mijnheer van de interieurwinkel. Drie maanden geleden zochten we groene gordijnen bij hem uit. Eenmaal besteld, staan ze op mijn netvlies en kan ik niet meer wachten. Zijn vrouw zou de gordijnen naaien en ze zouden zeker binnen zes weken klaar zijn. Inmiddels zijn we dertien weken verder en ik ben het zat. Spuugzat.
‘Ja mevrouw Simone, het spijt me, maar de gordijnen zijn nog niet klaar‘. Zijn stem klinkt zacht. Wat het is, weet ik niet, maar mijn boosheid en ongeduld ebt weg.
‘Het zit namelijk zo’, begint hij. ‘We gaan uit elkaar. Mijn vrouw en ik.’ Ik luister en in gedachten zie ik hun drie vrolijke blonde dochters van vier, zeven en elf jaar oud door de winkel achter elkaar aan rennen.
‘Weet je, ik ben er achter gekomen’. Ik heb wel zo’n flauw vermoeden waar hij achter is gekomen. Alsof hij vergeet dat ik hem bel over de groene gordijnen vervolgt de man z’n verhaal. ‘M’n vrouw straalt in ene, ze loopt mooi rechtop en ze zingt door de zaak. Dat is even geleden dat ik dat mocht horen. En zingen kan ze.’ Even blijft het stil aan de andere kant van de lijn.
‘Naast haar werk, zingt ze in een jazzband’, vervolgt hij. ‘Ze komt na de bandrepetitie altijd tegen middernacht pas thuis. Om mij niet wakker te maken, althans dat zegt ze, slaapt ze na een optreden of repetitie in het logeerbed. Nu ik het weet, slaapt ze altijd in de logeerkamer. Ik mis haar zachte lijf zo en het lepeltje-lepeltje liggen.
‘Hoe ik erachter ben gekomen? Nou ik wilde en ik moest bewijs hebben. Wat heb ik gedaan? Ik heb mijn horloge met GPS-functie in de achterbak van haar auto verstopt. De dag na de zoveelste repetitie, want mevrouw repeteert wat af, heb ik de GPS-gegevens uitgelezen en die leidden mij zo naar het adres van de toetsenist. Zo’n vent met een krulsnor en kwastjes op z’n schoenen.’
Mijn oor wordt warm vanwege de smartphone die ik net iets te stevig tegen m’n hoofd pers. ‘Weet je’, begint hij nu met stemverheffing, ‘ik hunker zo naar haar strelingen dat ik wel een vrouw van de straat zou willen plukken.’ ‘Vindt u dat vreemd?’ ‘Nee dat vind ik niet vreemd. Of, eh bedoelt u een prostituee?’
Mijn echtgenoot die tot dan toe nietsvermoedend al kauwend op een potlood een cryptogram probeert op te lossen kijkt me wezenloos aan. Ik hang op en zeg hem: ‘Die gordijnen kunnen we voorlopig wel op onze buik schrijven.’ Hij fronst zijn wenkbrauwen en pakt zijn crypto weer op.
?