Categorieën
Uncategorized

SPIEGEL

‘Siem, zullen we de boel hier even spiegelen?’
Ik schiet in de lach en kijk naar de pakken pannenkoeken.
Marcel en ik staan in de Jumbo supermarkt aan het Diamantplein in Leiden. Even herken ik de Marcel van vroeger. Voor de grap trekken we tegelijkertijd een paar pakken naar voren. Marcel leunt op zijn wandelstok.
In mijn hoofd ga ik terug naar 1983. We werkten toen beiden in deze supermarkt, de C1000-Juffermans.

Marcel werkte er als AGF-chef en assistent-bedrijfsleider. Ik draaide de kassa en in de avonden was het vakkenvullen geblazen. Mijn scholierenbaantje vanaf mijn vijftiende. Op de achtergrond klonk er altijd muziek. Tot vervelens toe stopte de heer Juffermans hetzelfde bandje in de cassettedeck met zijn favoriete nummer: ‘and lead you through the streets of London.’          

Als de werkdag begon en ik Marcel tegen het lijf liep in het magazijn maakte mijn hart een sprong.
‘Hoi pipeloi’, zei hij met een knipoog. Marcellino zoals hij officieel heet, met een tattoo op zijn bovenarm, zijn groene ogen en een lach van oor tot oor, sorteerde al zingend de pallets. Zijn favoriete nummer was ‘Oh Mandy’ van Barry Manilow. Ik lag in een deuk, want een van onze katten thuis, heette ook Mandy.
En dan vertelde hij over de mooie meiden waarvan zijn hart sneller ging kloppen:  actrice Nastassja Kinski en zangeres Sjeel van de Dolly Dots.
Op een zaterdagavond gingen we samen naar Club 71 om te dansen én te zoenen en toen was het aan tussen ons.
Iedere werkdag was een feestdag. We aten elkaar zowat op. Zijn levenslust hielp mij door mijn onzekere puberjaren.
Op zondagmiddag luisterden we op zijn bed naar het radioprogramma Het weeshuis van de hits.
Beneden in de keuken braadde Marcels vader karbonades. Ik ruik ze nóg.

Inmiddels zijn we veertig jaar verder. Zes weken geleden krijg ik op een van mijn gepubliceerde blogs een reactie van Marcel. Juist, mijn verkering Marcel. Ik val zowat van mijn stoel. We raken aan het mailen. Hoe praat je de afgelopen jaren bij? Na onze verkering hebben we elkaar nooit meer gesproken. In mijn mail vertel ik over mijn man Hans en over mijn long covid en welke fysieke en mentale klachten dit met zich meebrengt.

Marcel mailt mij terug.
Ach meissie, wat vind ik dat erg voor je. Ik kan me inleven in de gevolgen van de long covid zoals snel overprikkeld zijn, niet op woorden kunnen komen, moeite met concentratie en rust nodig hebben. Jaren geleden heb ik een herseninfarct en een aantal TIA’S gehad en ik moet leren leven met de gevolgen van niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Ik weet niet hoe lang ik nog heb.
Als er weer een TIA overheen komt, kan het – bam – zo afgelopen zijn. En Siem, net als jij schrijf ik ook korte verhalen en ik schrijf gedichten. Dat doe ik onder de naam Le cram.

Mijn tranen stromen. Mijn long covid-gevolgen zijn geen vergelijk  met zijn klachten en zijn huidige leven. Marcel was zo’n vrolijke spring in ’t veld en nu dit.

We spreken af dat we elkaar binnenkort bellen. Maar voordat het zover is spreekt Marcel mijn voicemail in, zodat ik kan wennen aan zijn manier van praten. Hij heeft afasie. Zijn bericht beluister ik negen maal achter elkaar.
En dan nu voor het eggie.

‘Hé Siem, ik heb je lang niet gezien, maar weet je, ik ben je nooit vergeten.’
Ik slik en kijk uit het raam. ‘Marcel, weet je nog dat je ging waterskiën in Lloret de Mar?’
‘Tuurlijk Siem, ik heb al onze vakantiefoto’s nog.’
Ik lach. Hij klinkt wat somber en zijn stemgeluid hapert. Maar ik herken het Leidse accent en denk terug aan de knappe jongen met de blonde snor.

‘Simone, ik vraag me af in verband met jouw long covid, doe jij wel rustig aan?’
Wat kent hij me goed, schiet het door me heen.
‘Jouw levensmotto: het gaat me lukken, kan nu jouw valkuil zijn. Heb jij weleens gehoord van de stoplichtmethode? Sta ’s ochtends stil bij hoe je je voelt. Zit je in het rood dan skip je wat je van plan was en dan ga je rusten. Zit je in het geel, dan ben je in de alarmfase. Dan moet je heel rustig aan doen. En zit je in het groen, dan kan je het aan om te doen wat je hebt gepland.’

Ik ben er stil van. Het kwartje is gevallen. Hoeveel therapeuten probeerden mij dat afgelopen twee jaar duidelijk te maken? Uit de mond van Marcel neem ik het aan.
Hij is op dreef. ‘En Siem, ken je het programma Niet Rennen Maar Plannen?’
‘Ah, dat is een sterke slogan Marcel.’
‘Als ik jou was, zou ik het ter harte nemen, anders blijf jij in het rood zitten.’

‘Je hebt gelijk’ zeg ik met een trillende stem.
Deze lieve man die zelf zo ziek is houdt mij een spiegel voor. We spreken af om binnenkort samen naar onze supermarkt aan het Diamantplein in Leiden te gaan.

De volgende dag ligt er een gedicht van Marcel in mijn mailbox. Ik plak het op de spiegel.
Zijn boodschap beklijft.

Categorieën
Uncategorized

SCHONE SCHIJN

‘Mevrouw Simeune, zo dadelijk open ik de peurt en dan kunt u de deusjes op mijn oprijlaan plaatsen.’

Mijn mobiel staat op de speaker. Ik trek gekke bekken om niet in lachen uit te barsten. Hans geeft me een knipoog. De heer Van Zwieten doet me denken aan baron Taets van Avezaethe, een typetje van Paul van Vliet.

Een kwartier geleden zette een pakketbezorger vier dozen wijn voor onze deur. Op het adreslabel staat: De heer drs. J.P. van Zwieten. Hij woont twee straten verderop. In de buurt-app vind ik het telefoonnummer van de heer Van Zwieten. Ik app hem dat er bij ons vier dozen wijn voor hem zijn bezorgd. Hij belt onmiddellijk.

‘Met Van Zwieten hier. Is mijn bieudynamische wijn bij u afgeleverd? Wat uitermate vervelend. Ja ziet u mevrouw Simeune, deze wijn komt regelrecht uit de wijngaard van Gevrey-Chambertin.
Hans en ik kijken elkaar aan. Dat Chambertin klinkt alsof hij met een wasknijper op zijn neus praat.
‘Ik stel het op prijs als u de deusjes op mijn oprijlaan plaatst.’

Hans neemt een slok koffie. ‘Ik vraag me af in welk huis hij woont. Een huis met een oprijlaan, ik ben benieuwd.’
‘Ik heb me weer voor het karretje laten spannen’, verzucht ik. ‘Ach, misschien geeft hij mij voor de moeite zo’n fles cadeau.’
‘Bij zo’n kakker zou ik daar niet op rekenen, Siem. Kakkers zijn vaak rijk dankzij hun krenterigheid.’

De peurt, herhaal ik in gedachten. Vanuit mijn auto check ik nog een keer het huisnummer. Het is toch echt hier. Alleen zie ik geen poort, maar een afgebladderd tuinhek. Op de oprit staat een zwarte Fiat Panda bedekt met vogelpoep. Vanaf de voordeur bekijkt een man in een glas-in-loodbroek en gele lamswollen trui mijn gesjouw.

‘Ah beste Simeune, zet de deusjes maar bij de veurdeur.’
Hij wijst op een plek voor zijn voeten en werpt een blik op zijn horloge. ‘Dadelijk eupen ik een fles, dan heeft hij tijd om te chambreren vooraleer het half vijf is.’

In mijn hoofd hoor ik weer baron Taets van Avezaethe. Hoofdschuddend loop ik vier keer heen en weer.
Als ik weer bij mijn auto ben steekt de heer Van Zwieten ten groet zijn arm omhoog. In zijn gele trui zie ik een gat zitten.

Het regent al de hele middag en het is koud in huis.
‘Siem, ik heb trek in friet vanavond.’ Hans kijkt me aan alsof hij iets oneerbaars voorstelt.
Het regent nog zachtjes. Friet van Piet is gelukkig hier om de hoek. Voor de snackbar staat een man met een regenhoed op te bellen. Ik herken het stemgeluid. De heer Van Zwieten. Hij keert snel zijn rug naar mij toe.
Wat apart, bedenk ik me. Deze man ben ik in het dorp niet eerder tegengekomen. En nu twee keer op een dag.

Ik loop de snackbar naar binnen, even later volgt de heer Van Zwieten.
Hij zet zijn hoed af en kijkt mij aan. ‘Wat een toeval Simeune, ik kom hier anders nooit heur.’

Piet gooit patatfriet in de sissende olie en draait zich om.
‘Meneer Van Zwieten, zelfde recept? Twee kroketten en een patatje speciaal?