December 2004
‘Ik hoor mijn mandje roepen’, zeg ik tegen de collega die naast me loopt.
In de vertrekhal op Schiphol liggen de passagiers als ronkende zeehonden over elkaar heen op de grijze zitbanken. Er zijn er zelfs bij die slapen op de grond.
Om de 400 meter staat een kerstboom met goudkleurige ballen en minivliegtuigen.
Samen met mijn collega’s kom ik na een ellenlange vertraging uit Rome terug op Schiphol. We zijn blij dat we mochten landen met deze donder en bliksem.
Mijn collega’s en ik slaan de hoek om naar vertrekhal twee. Daar slapen passagiers op veldbedden. Een man in een rode jurk snurkt zo hard als een beer en dat met zijn mond wijd opengesperd. Ik onderdruk een lach en zie dat mijn collega’s hetzelfde doen.
Op de grote klok in het midden van de hal zie ik dat het 3.15 uur is. Ik kan mijn ene voet niet meer voor de andere zetten. Door de metershoge ramen scheurt de bliksem de inktzwarte lucht in tweeën. Er kan geen kist meer vertrekken. Voordat een kist de lucht in gaat moet er getankt worden. Dat mag nu niet, want met iedere bliksemschicht stijgt het ontploffingsgevaar.
Mijn collega’s zien bleek van vermoeidheid. We lopen door naar de volgende hal. Daar staat op een podium een zetel waar je met zijn drieën op kunt zitten. Hij is van rood fluweel en staat klaar voor de Kerstman die in aantocht is. De zetel is bezet. Er ligt een donkere man op van wel twee meter lang met een scheef hangende kerstmuts op zijn hoofd. Zijn benen bungelen over de armleuning. Hij slaapt met een glimlach op zijn gezicht.
Híj wel.