‘Goedemorgen.’ ‘Goedemorgen.’
Met de lift zoeven we naar boven, dan drie gangen door en de hoek om. ‘Goedemorgen.’ ‘Een goedemorgen.’
Met een vriendin ga ik mee naar haar werkplek. Het is stipt 9.00 uur en ik zie haar collega’s op de koffiemachine afstevenen. Eén blij ei staat naast de koffiemachine, heft zijn hand continu omhoog en wenst iedereen hartelijk goedemorgen.
Iedereen begroet mij alsof ik ook een collegaatje ben. En ja, ik voel me ook direct een collega. Binnen no time heb ik het gevoel dat ik hier aan de slag ga en dat mijn vriendin mij mijn werkplek aan zal wijzen. We lopen verder over de muisgrijze vloerbedekking met kanariegele vlakken en passeren links en rechts kamertjes met daarin twee of drie bureaus. In al die kamertjes zitten mensen met een desktop voor hun snufferd en een lamp boven hun hoofd. Overval zie ik koppies naar een scherm staren.
De één heeft uitzicht op spuuglelijke nieuwbouw en de ander op het pittoreske centrum. Ik zou vechten voor het centrum. Het is goed dat ik geconfronteerd word met een kantoorbaan en ik besef waarom ik mijn baan heb. Mijn vliegbaan. Klinkt dit onaardig naar al die mensen die op een kantoor werken? Zo is het niet bedoeld. Ik realiseer me heus dat het gaat om wat je aan je bureau doet.
‘Wil je koffie Simone?’ ‘Nee, nee, hartelijk dank, ik ga weer door.’ Al huppelend verlaat ik het pand.