Categorieën
Uncategorized

SPIEGEL

‘Siem, zullen we de boel hier even spiegelen?’
Ik schiet in de lach en kijk naar de pakken pannenkoeken.
Marcel en ik staan in de Jumbo supermarkt aan het Diamantplein in Leiden. Even herken ik de Marcel van vroeger. Voor de grap trekken we tegelijkertijd een paar pakken naar voren. Marcel leunt op zijn wandelstok.
In mijn hoofd ga ik terug naar 1983. We werkten toen beiden in deze supermarkt, de C1000-Juffermans.

Marcel werkte er als AGF-chef en assistent-bedrijfsleider. Ik draaide de kassa en in de avonden was het vakkenvullen geblazen. Mijn scholierenbaantje vanaf mijn vijftiende. Op de achtergrond klonk er altijd muziek. Tot vervelens toe stopte de heer Juffermans hetzelfde bandje in de cassettedeck met zijn favoriete nummer: ‘and lead you through the streets of London.’          

Als de werkdag begon en ik Marcel tegen het lijf liep in het magazijn maakte mijn hart een sprong.
‘Hoi pipeloi’, zei hij met een knipoog. Marcellino zoals hij officieel heet, met een tattoo op zijn bovenarm, zijn groene ogen en een lach van oor tot oor, sorteerde al zingend de pallets. Zijn favoriete nummer was ‘Oh Mandy’ van Barry Manilow. Ik lag in een deuk, want een van onze katten thuis, heette ook Mandy.
En dan vertelde hij over de mooie meiden waarvan zijn hart sneller ging kloppen:  actrice Nastassja Kinski en zangeres Sjeel van de Dolly Dots.
Op een zaterdagavond gingen we samen naar Club 71 om te dansen én te zoenen en toen was het aan tussen ons.
Iedere werkdag was een feestdag. We aten elkaar zowat op. Zijn levenslust hielp mij door mijn onzekere puberjaren.
Op zondagmiddag luisterden we op zijn bed naar het radioprogramma Het weeshuis van de hits.
Beneden in de keuken braadde Marcels vader karbonades. Ik ruik ze nóg.

Inmiddels zijn we veertig jaar verder. Zes weken geleden krijg ik op een van mijn gepubliceerde blogs een reactie van Marcel. Juist, mijn verkering Marcel. Ik val zowat van mijn stoel. We raken aan het mailen. Hoe praat je de afgelopen jaren bij? Na onze verkering hebben we elkaar nooit meer gesproken. In mijn mail vertel ik over mijn man Hans en over mijn long covid en welke fysieke en mentale klachten dit met zich meebrengt.

Marcel mailt mij terug.
Ach meissie, wat vind ik dat erg voor je. Ik kan me inleven in de gevolgen van de long covid zoals snel overprikkeld zijn, niet op woorden kunnen komen, moeite met concentratie en rust nodig hebben. Jaren geleden heb ik een herseninfarct en een aantal TIA’S gehad en ik moet leren leven met de gevolgen van niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Ik weet niet hoe lang ik nog heb.
Als er weer een TIA overheen komt, kan het – bam – zo afgelopen zijn. En Siem, net als jij schrijf ik ook korte verhalen en ik schrijf gedichten. Dat doe ik onder de naam Le cram.

Mijn tranen stromen. Mijn long covid-gevolgen zijn geen vergelijk  met zijn klachten en zijn huidige leven. Marcel was zo’n vrolijke spring in ’t veld en nu dit.

We spreken af dat we elkaar binnenkort bellen. Maar voordat het zover is spreekt Marcel mijn voicemail in, zodat ik kan wennen aan zijn manier van praten. Hij heeft afasie. Zijn bericht beluister ik negen maal achter elkaar.
En dan nu voor het eggie.

‘Hé Siem, ik heb je lang niet gezien, maar weet je, ik ben je nooit vergeten.’
Ik slik en kijk uit het raam. ‘Marcel, weet je nog dat je ging waterskiën in Lloret de Mar?’
‘Tuurlijk Siem, ik heb al onze vakantiefoto’s nog.’
Ik lach. Hij klinkt wat somber en zijn stemgeluid hapert. Maar ik herken het Leidse accent en denk terug aan de knappe jongen met de blonde snor.

‘Simone, ik vraag me af in verband met jouw long covid, doe jij wel rustig aan?’
Wat kent hij me goed, schiet het door me heen.
‘Jouw levensmotto: het gaat me lukken, kan nu jouw valkuil zijn. Heb jij weleens gehoord van de stoplichtmethode? Sta ’s ochtends stil bij hoe je je voelt. Zit je in het rood dan skip je wat je van plan was en dan ga je rusten. Zit je in het geel, dan ben je in de alarmfase. Dan moet je heel rustig aan doen. En zit je in het groen, dan kan je het aan om te doen wat je hebt gepland.’

Ik ben er stil van. Het kwartje is gevallen. Hoeveel therapeuten probeerden mij dat afgelopen twee jaar duidelijk te maken? Uit de mond van Marcel neem ik het aan.
Hij is op dreef. ‘En Siem, ken je het programma Niet Rennen Maar Plannen?’
‘Ah, dat is een sterke slogan Marcel.’
‘Als ik jou was, zou ik het ter harte nemen, anders blijf jij in het rood zitten.’

‘Je hebt gelijk’ zeg ik met een trillende stem.
Deze lieve man die zelf zo ziek is houdt mij een spiegel voor. We spreken af om binnenkort samen naar onze supermarkt aan het Diamantplein in Leiden te gaan.

De volgende dag ligt er een gedicht van Marcel in mijn mailbox. Ik plak het op de spiegel.
Zijn boodschap beklijft.

Categorieën
Uncategorized

SCHONE SCHIJN

‘Mevrouw Simeune, zo dadelijk open ik de peurt en dan kunt u de deusjes op mijn oprijlaan plaatsen.’

Mijn mobiel staat op de speaker. Ik trek gekke bekken om niet in lachen uit te barsten. Hans geeft me een knipoog. De heer Van Zwieten doet me denken aan baron Taets van Avezaethe, een typetje van Paul van Vliet.

Een kwartier geleden zette een pakketbezorger vier dozen wijn voor onze deur. Op het adreslabel staat: De heer drs. J.P. van Zwieten. Hij woont twee straten verderop. In de buurt-app vind ik het telefoonnummer van de heer Van Zwieten. Ik app hem dat er bij ons vier dozen wijn voor hem zijn bezorgd. Hij belt onmiddellijk.

‘Met Van Zwieten hier. Is mijn bieudynamische wijn bij u afgeleverd? Wat uitermate vervelend. Ja ziet u mevrouw Simeune, deze wijn komt regelrecht uit de wijngaard van Gevrey-Chambertin.
Hans en ik kijken elkaar aan. Dat Chambertin klinkt alsof hij met een wasknijper op zijn neus praat.
‘Ik stel het op prijs als u de deusjes op mijn oprijlaan plaatst.’

Hans neemt een slok koffie. ‘Ik vraag me af in welk huis hij woont. Een huis met een oprijlaan, ik ben benieuwd.’
‘Ik heb me weer voor het karretje laten spannen’, verzucht ik. ‘Ach, misschien geeft hij mij voor de moeite zo’n fles cadeau.’
‘Bij zo’n kakker zou ik daar niet op rekenen, Siem. Kakkers zijn vaak rijk dankzij hun krenterigheid.’

De peurt, herhaal ik in gedachten. Vanuit mijn auto check ik nog een keer het huisnummer. Het is toch echt hier. Alleen zie ik geen poort, maar een afgebladderd tuinhek. Op de oprit staat een zwarte Fiat Panda bedekt met vogelpoep. Vanaf de voordeur bekijkt een man in een glas-in-loodbroek en gele lamswollen trui mijn gesjouw.

‘Ah beste Simeune, zet de deusjes maar bij de veurdeur.’
Hij wijst op een plek voor zijn voeten en werpt een blik op zijn horloge. ‘Dadelijk eupen ik een fles, dan heeft hij tijd om te chambreren vooraleer het half vijf is.’

In mijn hoofd hoor ik weer baron Taets van Avezaethe. Hoofdschuddend loop ik vier keer heen en weer.
Als ik weer bij mijn auto ben steekt de heer Van Zwieten ten groet zijn arm omhoog. In zijn gele trui zie ik een gat zitten.

Het regent al de hele middag en het is koud in huis.
‘Siem, ik heb trek in friet vanavond.’ Hans kijkt me aan alsof hij iets oneerbaars voorstelt.
Het regent nog zachtjes. Friet van Piet is gelukkig hier om de hoek. Voor de snackbar staat een man met een regenhoed op te bellen. Ik herken het stemgeluid. De heer Van Zwieten. Hij keert snel zijn rug naar mij toe.
Wat apart, bedenk ik me. Deze man ben ik in het dorp niet eerder tegengekomen. En nu twee keer op een dag.

Ik loop de snackbar naar binnen, even later volgt de heer Van Zwieten.
Hij zet zijn hoed af en kijkt mij aan. ‘Wat een toeval Simeune, ik kom hier anders nooit heur.’

Piet gooit patatfriet in de sissende olie en draait zich om.
‘Meneer Van Zwieten, zelfde recept? Twee kroketten en een patatje speciaal?

Categorieën
Uncategorized

LULLO’S

‘Het is me te vroeg voor een hoer.’

De man met de bakkebaarden hinnikt van de lach om de opmerking van de krullenbol naast hem.

Het is rustig op het terras. Op die twee veertigers na die aan het tafeltje naast me zitten. Het zonlicht schijnt op onze beide terrastafels. Ik nip van mijn espresso en ik neem een slok water. Met mijn wijsvinger wrijf ik over de zachte kaft van mijn notitieboek.

De mannen dragen beiden een blauw glimmend pak. Ze verrekken hun nek, omdat ze nog steeds loeren naar de jongedame die in een afgeknipte spijkerbroek en cowboylaarzen voorbijloopt.

De krullenbol haalt een hand door zijn haar en zegt zonder blikken of blozen: ‘Weet je waar ik zin in heb als ik zo’n chick voorbij zie wandelen? Dan wil ik haar tegen de muur zetten en haar nemen. En daarna gewoon weer verder lopen.’

Mijn oren klapperen. Ik sla een bladzijde om van mijn opschrijfboekje en schrijf driftig op wat ik zojuist hoor. Mijn balpen kan alle vreselijke woorden van deze gasten ternauwernood bijhouden en ik krijg kramp in mijn vingers van het fanatieke schrijven.
De man met de bakkebaarden stoot zijn maat aan. Hij kijkt naar mij.
‘Wat ben jij aan het doen?’
Zijn ogen richt hij op mijn notitieboek.
‘Aan het werk,’ bluf ik.

Uit mijn ooghoeken zie ik dat beide heren opkijken. Er passeert een vrouw met een kinderwagen. Ze heeft golvend blond haar tot over haar schouders. Ze doet me denken aan Sophie Hilbrand. De heren nemen haar van top tot teen op. De vrouw heeft kringen onder haar ogen en ze loopt wat voorovergebogen. Als ze voorbij is zegt de krullenbol: ‘Typisch gevalletje van jammer, jammer, jammer.’

Ik trek mijn wenkbrauwen omhoog en ik ga in gesprek met mezelf. Ga ik hier iets van zeggen?
‘Weet je welk standje ik lekker vind?’, zegt de man met de bakkebaarden. ‘Als een vrouw…’ De rest van de zin sterft weg door een voorbij tuffende scooter.
‘Zou een vrouw het ook lekker vinden?’, informeert de krullenbol.
‘Interesseert me geen reet’, lacht de man met de bakkebaarden.
Ik sta op om binnen af te rekenen, maar blijf bij hun tafeltje staan.
‘Beseffen jullie hoe vrouwonvriendelijk jullie zijn?’ Mijn stem slaat over. ‘Ik ben absoluut niet gediend van jullie praatjes.’
De krullenbol kijkt de andere kant uit en de man met de bakkenbaarden kijkt me meesmuilend aan. ‘Wat vervelend voor jou dat jij zo’n moeite met ons hebt.’

Als ik mijn fiets van het slot haal voel ik twee paar ogen in mijn rug priemen. En ik hoor nog net een van de twee zeggen: ‘Vroeger was ze vast een lekker wijf.’
Ik draai me weer om ten teken dat ik hun conversatie hoor. Op dat moment komt de jongedame in de afgeknipte spijkerbroek weer langs. Ze heeft een halfje wit in haar hand.
‘Hé psst’, wenkt de krullenbol haar. ‘Weet je dat ik een hele grote heb.’
De jongedame draait een kwartslag en zet een stap het terras op. ‘Oh ja, heb jij echt zo’n grote?’
‘Heel groot’, glundert de krullenbol.
‘Als die echt zo groot is, steek ‘m dan lekker in je eigen mond.’

Categorieën
Uncategorized

EENS EEN STEWARDESS ALTIJD EEN STEWARDESS

‘Ik stérref vaan de dors.’ Het klinkt onvervalst Utrechts.

Hans en ik lopen net wachtruimte F van de afdeling radiologie binnen. Er wordt zo een foto gemaakt van Hans zijn kleine teen en daarna worden we verwacht voor controle bij de orthopedisch chirurg.
Het voelt alsof ik terugkom van een vlucht uit San Francisco en een jetlag heb van jewelste. Niks van dat alles, want ik kamp al meer dan twee jaar met long covid. Nu wil ik relaxen in de wachtruimte en door tijdschriften bladeren.

De mevrouw in de rolstoel met grijze krulletjes en zachtblauwe ogen herhaalt haar mededeling: ‘Ik stérref vaan de dors.’

De stewardess in mij schiet in de houding. Na 29 jaar werken in de lucht, ram je bij mij de stewardess er niet zomaar uit.


‘Mevrouw, zal ik een glas water voor u halen?’ ‘Wijffie, graag een zwarte koffie met drie zoetjes. Weet je, ik kom hier drie keer per week voor de nierdialyse. En ik zit hier nu al tweeënhalf uur zonder iets te drinken.’
Ze vist een oranje bankpas uit haar portemonnee. ‘Is mijn pas veilig bij jou?’
Ik geef een knipoog. ‘Mevrouw, als u mij niet kunt vertrouwen, wie dan nog wel?’

Ik loop de hoek om. Die koffie is zo gehaald en dan plof ik neer, beloof ik mezelf. Ik ga naar rechts en ik beland in een overvolle wachtruimte van de afdeling oogheelkunde. Er is hier geen koffiemachine te bekennen. Ik loop verder en opeens zie ik Hans en de mevrouw in de rolstoel zitten. Ik heb een rondje gelopen. Hans leest het Algemeen Dagblad. Ik been de andere kant uit en ik kom langs de balie waar Hans zich eerder aanmeldde.
‘Weten jullie waar hier een koffiemachine is? De mevrouw in de rolstoel sterft van de dorst.’
De baliemedewerkster veert overeind en geeft me een leeg bekertje.
‘Deze kunt u in het toilet vullen met water.’
Ik lach en ik schud mijn hoofd. ‘Mevrouw wil alleen koffie.’
‘Dan moet u richting de hoofdingang lopen, dan passeert u een koffiemachine. Hier rechtdoor, de tweede gang naar links en dan gaat u de eerste naar rechts.’ Mijn hand doet haar aanwijzingen na.

Ik stier door de lange ziekenhuisgang. De moderne kunst aan de muur flitst voorbij.
Een verpleegkundige heft zijn hand omhoog ten teken dat ik halt moet houden. Er komt nog een verpleegkundige aan die een patiënt in een bed vervoert. Onder de gele wafeltjessprei ligt een man met een wit weggetrokken gezicht.

Ik loop weer verder en ik passeer een meneer die een chemopaal vasthoudt.
‘Moest ik nou hier naar links?’, mompel ik. Ik gok het erop, maar ik stuit even later op twee klapdeuren waarop staat: alleen voor personeel.
Ik keer weer om en sla de eerste gang rechts in.
Nu zet ik de vaart erin. Ik moet en ik zal die koffie scoren voor de Utrechtse mevrouw in de rolstoel. Dan klampt iemand me aan.
‘Waar is de POS?’ Het gezicht van de vrouw is volledig ingepakt in verband. Ter hoogte van haar kaak is het verband roodgekleurd. Haar ene hand houdt mijn spijkerjack stevig vast. Alsof ze bang is dat ik zonder antwoord doorloop. Met haar andere hand ondersteunt ze haar kin.
‘De POS’, herhaal ik. Ik kijk omhoog en zie een bordje Post Operatieve Screening.
‘Hier linksaf mevrouw.’
Ik vervolg mijn weg en kom langs de afdeling dermatologie. Gelukkig zie ik nu een bordje richting de hoofduitgang. Dan kom ik bij de afdeling plastische chirurgie. Achterin de wachtruimte staat ie op mij te wachten: de koffiemachine. Ik kan mijn geluk niet op. De koffie is gratis en behalve melk en suiker liggen er ook zoetjes. Ik gris vliegensvlug drie zakjes en scheur ze tegelijk open. Er rollen kleine tabletjes uit. Ik houd mijn adem in en realiseer me dat er twee tabletjes in één zakje zitten. Op het nippertje weet ik te voorkomen dat zoetje numero zes ook in de koffie valt.
Om niet te morsen loop ik behoedzaam terug door de lange gangen richting de afdeling radiologie. Voor mijn gevoel ben ik al meer dan een kwartier onderweg.
Gelukkig zie ik hier bordjes hangen. Ik kom langs de afdeling neurologie. Daarna volgt de afdeling orthopedie waar ik straks met Hans heenga en ik zie weer de mevrouw met het roodgekleurde verband om haar gezicht.
Fluks zet ik mijn tocht voort in de hoop dat de mevrouw in de rolstoel er nog zit. Ik heb immers ook nog haar bankpas.
De afdeling radiologie is in zicht. Daar is wachtkamer F.

Hans komt net een omkleedkamer uit. ‘Ah, daar ben je Siem. Jij was lang weg.
Ik ben klaar hier, op naar afdeling orthopedie.’

De mevrouw in de rolstoel reikt haar hand uit. ‘Daar is mijn bakkie pleur.’
Ze blaast in haar koffie en ze slurpt het naar binnen. 

‘Verrek lekker zoet wijffie.’

Categorieën
Uncategorized

BABY

‘Siem, je bent in de vijftig. Ga je de baby houden?’
Met een lach van oor tot oor bevestig ik haar vraag.
‘Weet je, ik ben in mijn leven nog nooit zo gelukkig geweest als nu.’
Buurvrouw Francien schudt haar hoofd. ‘En Hans dan? Hij is al 63.’
‘Hans kan het aan’, antwoord ik resoluut. ‘Mijn schrijfkamer toveren we om tot de babykamer.’

Gijs, de psychotherapeut friemelt aan zijn borstelige wenkbrauw en kijkt me onderzoekend aan.
‘Droomde je dat er een baby op komst is?’
Ja, maar het was alsof het echt gebeurde. De hele dag zit ik met de baby in mijn hoofd.
‘Denk je dat je zwanger bent?’
Ik zucht. ‘Nee, natuurlijk niet, ik ben 56.’
‘Simone, heb jij een onvervulde kinderwens?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Daar kom ik niet voor. Ik zit met mijn Long-Covidklachten.’

‘Het is natuurlijk niet een klacht zoals je vermoeidheid, je benauwdheid, je verhoogde hartslag, je overprikkeling en je paniek, maar levensechte dromen kunnen een symptoom zijn van de Long-Covid. Ook ’s nachts staat jouw brein ‘aan’. Simone, droom jij vaker over baby’s?’

‘Nee, van de week droomde ik totaal iets anders, maar het was weer zo levensecht dat ik in mijn eigen dromen ga geloven.’
‘Vertel Simone.’

‘Háááns, er staan allemaal mensen achterin de tuin. Wie zijn dat?’ We kijken door de openslaande deuren en zien dames in lange witte jurken. De meeste dames dragen ook een witte hoed. De mannen dragen een wit pak. Waar komen die mensen ineens vandaan? Er staat een partytent en obers delen champagne uit. Op hoge poten been ik over het gras. Ik schiet een oudere dame aan. Ze draagt een jurk met een diep decolleté en ze heeft vuurrode lipstick op. Ik zie de groefjes boven haar lip.
‘Wie zijn jullie?’, bries ik. ‘Dit is ónze tuin.’
Ze gooit haar hoofd in haar nek en giet de champagne naar binnen.
‘Wij hebben iets te vieren.’

‘Simone, nog even een vraagje over jouw vorige droom’: weet jij van wie je zwanger was?, vraagt Gijs.
Ik doe net alsof ik zijn vraag niet hoor. Misschien kan ik mijn laatste droom maar beter niet vertellen.

Vannacht bezochten Hans en ik Ama en Henk Jan in Friesland. Ama is een KLM-collega en heeft net als ik Long-Covid. We appen en bellen wat af, maar ik ben nog nooit bij haar thuis geweest.

Hans bladert door De Leeuwarder Courant en ik sta in de open keuken van hun dijkwoning. Voor het huis ligt hun sloep in het water. Fin blaft en springt tegen me op.
‘Hebben we alles voor de lunch Henk?’, vraagt Ama.

Op tafel staan vier kommen venkelsoep, een quiche met een grote tak rozemarijn erbovenop en een salade met partjes sinaasappel.
Henk Jan zet de wijnglazen op tafel.
‘Siem, een glaasje Verdejo erbij?’
Ik leg mijn hand op mijn buik en ik kijk Hans glunderend aan.
‘Nee, doe mij maar een sapje.’

Categorieën
Uncategorized

ZWEMBAD

‘Ú moet zich nergens mee bemoeien.’ Hij maakt een wegwerpgebaar mijn kant op. ‘Ga zwemmen.’
Drie minuten daarvoor loop ik de hal van het binnenzwembad binnen. Mijn toilettas en mijn waterfles zet ik op de bank.
Aan de rand van het bad staat een man in een kleine rode zwemslip wild met zijn armen te zwaaien. Zijn warming-up. Op de slip staat UZSC. Dat staat voor Utrechtse Zwemclub-Star-Combinatie, een toonaangevende zwemvereniging, vertelt de website me later.

Verderop kleedt een man met een vlassige baard zich uit. Zijn kleding drapeert hij over de brandslang. Mijn mond valt open.
29 jaar lang heb ik aan vliegtuigpassagiers uitgelegd dat ze géén bagage bij de nooduitgang mogen zetten. In een noodgeval moeten we direct de deur kunnen openen. Ik bijt mijn tong er zowat af, want ik werk hier niet.
Ik kijk om me heen en ik vang de blik van de badmeester. Mijn ogen richt ik op de brandslang. De badmeester knikt en hij loopt eropaf.
Bovenop het hoopje kleding liggen twee lange dikgebreide wollen sokken. De badmeester spreekt de man toe. De Wollen Sok haalt zijn schouders op en één voor één haalt hij zijn kledingstukken weer van de brandslang.
Zo nonchalant als de man reageert op de badmeester, zo venijnig is zijn uitbrander naar mij. Toch crawl ik even later in rustig tempo naar de overkant van het 50 meter lange wedstrijdzwembad. En op mijn rug crawl ik weer terug.

De andere zwemmers zijn een vertrouwd beeld. De dame met de haarspeld in de vorm van een rode roos zwemt gestaag haar schoolslag. De man zonder onderbeen beoefent het keerpunt waar ik jaloers op ben. Voordat hij gaat zwemmen, schroeft hij zijn kunstbeen af en plaatst zijn prothese tegen de muur. Ik probeer niet te kijken als hij dat doet. De vrouw die crawlt met flippers aan haar voeten gaat als een speer door het bad. Ze lijkt op een van de dames van de band Loïs Lane, of is ze het echt?, en daarom noem ik haar in gedachten de zangeres.
De Wollen Sok zwemt langs me heen. Door mijn ietwat beslagen zwembril zie ik dat zijn zwemslip om zijn lijf lubbert en dat de stof dun is.
Na 25 minuten zwemmen klauter ik uit het bad en loop ik naar de doucheruimte. Er is nog maar één plekje vrij, naast de Wollen Sok. Hij kijkt naar de flesjes die ik op de grond zet. Ik was mijn haar, zet het in de crèmespoeling en druk herhaaldelijk op de sensor, zodat de douche weer aanspringt. Ik sluit mijn ogen en ik sop rustig mijn lichaam in. Wanneer ik ze weer open, wijst de Wollen Sok naar mij. ‘En ú, ú staat veel te lang onder de douche.’
Even weet ik niet wat ik moet zeggen. Dan geeft de zangeres mij een knipoog en zegt tegen hem: ‘meneer, bemoeit u zich met uw eigen zaken.’

Categorieën
Uncategorized

MADURODAM

Vanuit tram 12 richting De Pijp kijk ik omhoog naar de woning boven de schoenenwinkel. Hier woonde Astrid. Als ik hier ben kijk ik altijd naar dat monumentale pand. Ik voel de pijn van 27 jaar geleden, terwijl de tram voortdendert over de Nieuwezijds Voorburgwal.

In de eerste week van juni 1996 gaan Sander en ik naar Madurodam, de miniatuurstad in Den Haag. De lucht is zachtblauw en de zon schijnt uitbundig. Sander is mijn vriendje en hij is een KLM-collega. Hij werkt als steward en ik als stewardess. Sander is mollig, heeft blozende wangen en hij is zo’n type dat iedereen groet op straat.
In Madurodam zijn alle gebouwen tot in detail natuurgetrouw nagebouwd op een schaal van 1 op 25. We lopen hand in hand langs de Utrechtse binnenstad, de haven van Rotterdam, het stadhuis van Gouda met de rood-witte luiken en de Oosterscheldekering. We zien poppetjes op een fiets, er rijden treinen en er varen boten.
Verderop is luchthaven Schiphol. Op het platform staan de blauwe KLM-vliegtuigen. Sander gaat plat op de grond liggen en kust de neus van een Boeing 747-400.
‘Sander, geef het vliegtuig nog eens een kus, dan maak ik een foto.’

We lopen richting Amsterdam en zien de Westerkerk en het monument op de Dam.
‘Hé hier woont Assie. Wacht ff Siem, even een foto maken.’
‘Wie is Assie en waar is dit?’
Dit is op de Nieuwezijds Voorburgwal. Astrid woont daar, boven de schoenenzaak van haar ouders. Zij is een studievriendin van Stéphanie, een oud-collega van mij. Stéphanie gaat in september trouwen en Assie en ik zijn de ceremoniemeesters.’
Sander glundert. ‘Astrid is manager van een Rabobankfiliaal.’

Drie weken later. Sander belt.
Ik hoop hem snel te zien, maar hij houdt de boot af.
Morgen ga ik naar Hongkong en dinsdag kom ik terug. De dag erna ga ik naar Astrid om de vrijgezellendag van Stéphanie voor te bereiden.’
De volgende dag kom ik erachter dat mijn uniformschoenen nog bij Sander in huis staan. Ik bel bij Sander aan. Zijn huisgenoot Pim doet open.
‘Hoi Siem, Sander is al op weg naar Hongkong. Maar wacht even, ik heb iets van jou in de badkamer gevonden.’
Twee minuten later sta ik buiten met mijn schoenen en een zilveren bedelarmbandje. Ik bekijk de bedeltjes die eraan hangen. Een zilveren roosje, een minipump, een hartje, de letter A en een rijglaarsje.
Ik bel Sander in Hongkong en ik weet het antwoord op mijn vraag al. ‘Van wie is dat zilveren armbandje?’
‘Van Astrid.’
‘Sinds wanneer heb je wat met haar?’
‘Koninginnedag, sorry Siem.’
Huilend bel ik Sanders moeder op.
‘Ach lieve kind, ik weet ook niet wat Sander in Astrid ziet. Mevrouw de manager. Denk maar zo, wij noemen haar gewoon de bedrijfsleidster.’

Categorieën
Uncategorized

VALENTIJNSALADE

14 februari 2023

De vissenkoppen kijken me glazig aan. En ik zie ook zalmmoten, wijting, schelvis, kabeljauw en tonijn op ijs liggen.

Naast de viskraam staat een scooter. Ik wrijf in mijn handen en ik tel zeven klanten voor me.
Koud hè meissie.’ Een meneer met een vuurrode onderlip knikt me bemoedigend toe.
De geur van gebakken vis doet me watertanden. In de hoek aan een statafel doopt een vrouw een stuk kibbeling in een bakje met saus. Naast het bakje saus ligt een oranje helm.

Wat zal ik toch eens nemen?’, vraagt de meneer naast mij zich hardop af. Er bungelen druppels aan zijn neus. Hij haalt deze luid en duidelijk weer op. Even later piepen ze weer tevoorschijn.

‘Mijn vrouw wil iedere vrijdag een scholletje en een bak makreelsalade en niks anders’, zegt Rode lip.
Ik bestel kabeljauwfilet en een bakje forelsalade. Achter de forelsalade staat een royale bak met een lichtroze salade. Op het bordje erboven prijkt de tekst: Valentijnsalade. Op de valentijnsalade liggen garnalen en twee slierten rode paprika in de vorm van een wulpse mond.

Ik lach en verwonder me om wat ze al niet verzinnen met Valentijnsdag om je (toekomstige) geliefde mee te verleiden of te verrassen. Dertig jaar geleden kreeg ik op 14 februari een kaart met de tekst: Iets tussen jou en mij… Daaronder stonden allemaal bliksemflitsen. Uiteraard stond er geen afzender op. Ik vond het retespannend. Het heeft me twee maanden gekost om er achter te komen van wie de kaart was. Het is niks geworden tussen René en mij, maar de kaart vergeet ik nooit meer.

En wat zit er in een valentijnsalade?’, vraagt Rode lip.
De visboer die haringen fileert antwoordt: ‘er zit liefde in, héél veel liefde.’
Rode lip zegt: ‘als ik deze salade meeneem voor mijn vrouw, bewijs ik dan dat ik haar adonis ben?’
De snottebel zegt met een bulderende lach ‘Zak je dan meteen door je knieën?’
Rode lip hoort het niet of hij negeert het. ‘Ik ga het doen. In plaats van makreelsalade neem ik vandaag valentijnsalade.’
De snottebel haalt zijn schouders op. ‘Goedkoper dan een bos rode rozen is het wel.’

Categorieën
Uncategorized

PRUT

Noordwijk, 15 februari 2014

De jarige job opent de voordeur. Er klinkt geroezemoes en pianomuziek vanuit de huiskamer. Hugo kijkt vrolijk en neemt de jassen van Hans en mij aan.
Ik zie de roze sjaal van Hester over de kapstok hangen. Op het haltafeltje staat haar make-uptasje en haar parfum: Dune van Christian Dior. Alsof zij ieder moment uit de keuken kan komen.
Op weg naar Noordwijk zat het lied van Frank Boeijen in mijn hoofd.
‘We doen net alsof het niet zo is, alsof het niet zo is, alsof het niet waar is. We doen net alsof ze gewoon verder leeft…’
Ik slik een brok in mijn keel weg. Het gaat er om dat Huug een fijne verjaardag viert.
We omhelzen Mara en Michiel, de kinderen van Hes en Huug.
‘Wat fijn om hier weer te zijn. Dit is de eerste keer sinds…’

Hester was het soort vrouw dat altijd in was voor een feest. En ze noemde de TomTom haar HugoHugo, omdat haar Hugo beter de weg wist te vinden dan wie dan ook.

De parketvloer van de woonkamer kraakt. Er is niks veranderd. De boekenmolen naast de bank, de rode chaisse longue, het droogboeket op de eettafel en de kunst aan de muur.

De hele vriendenclub is compleet: Leo en Gonny, de vriendin met het Connie Palmen-kapsel, Ted en Ria, Jan met de baard en Ingrid, Harry en Petra, alle buren, Wolf en Marianne. Hester kijkt ons met een lach van oor tot oor aan. Haar levenslust spat van het schilderij af. Ik wil er een voorbeeld aan nemen, maar ik voel me prut in hoofdletters.

Hester was een vriendin waar ik van hield. Als ik liefdesverdriet had nodigden Hes en Huug me uit. Hes maakte haar oude getrouwe kabeljauwschotel en Huug ontkurkte een Grüner Veltliner. Nadat ik geopereerd was, haalde Hes mij op uit het ziekenhuis en mocht ik bij hen logeren. We gingen naar musea en theater. We bezochten Antwerpen, Groningen, Curaçao, Rome en Madrid. Nog geen jaar geleden belde ze mij vanuit het ziekenhuis. ‘Het is over en uit Siemetje, over en uit.’

Ik kijk in het hoekje van de bank. ‘Waar is jullie poes Hugo?’
‘Wolly is een week na Hes gestorven.’

Ik sta in de erker en staar naar buiten. De hemel is grijs en het motregent.
Hans is in gesprek met Leo uit Leiden. Ik heb moeite om de gesprekken te volgen.

Michiel komt langs met een schaal met toastjes zalm, haring en blauwe kaas. Mara heeft een schaaltje dadels gevuld met roomkaas in haar hand. Ze duwt het schaaltje gretig onder onze neuzen.
‘Dit noemde mama altijd kut met prut.’

Het valt stil. Ik wacht met het nemen van een hap. Iemand begint voorzichtig te lachen, dan lacht iedereen. De schaal met dadels is meteen leeg.

In mijn hoofd hoor ik Hesters warme stemgeluid:
Siemetje, het is zoals het is.’

Categorieën
Uncategorized

Houdbaarheidsdatum

Foto: Marjolein Verweij

Vlug gris ik een blauw mandje mee voor mijn twee vergeten boodschappen: appels en een pak melk.
Uit het schap pak ik een zak roodgele biologische appels. Dan trekt er iemand aan mijn mouw.

‘Hé hallo Simone.’
Ik draai me om en kijk in de ogen van Titia. Ze heeft haar olijfgroene hoedje op en daaronder draagt ze een mantel in exact dezelfde kleur. Titia is het type vrouw dat haar huis niet uitgaat zonder gestifte lippen.
Mijn inmiddels overleden moeder zou zeggen: ‘deze dame haalt het hele straatbeeld op.
Ze klampt me nog steeds vast. ‘Hoe gaat het toch met jou en Hans?’

Door de supermarktluidspreker klinkt een reclameslogan: ‘Nivea Q10 Power Anti-rimpel dagcrème, deze week 1 + 1 gratis.’ De reclame wordt onderbroken: ‘Debby , afdeling houdbaar, Debby houdbaar.’
Ik vertel haar hoe het met ons gaat. Titia kijkt me zonder te knipperen aan. Opeens stapt ze naar voren en buigt naar me toe. Met duim en wijsvinger pakt ze mijn wang vast. Vervolgens klemt ze met haar andere duim en wijsvinger mijn andere wang vast. Ze draait mijn beide wangen heen en weer of het knoppen zijn van een radio uit de jaren zeventig.
Ik weet niks uit te brengen.

‘Heb jij botox gespoten?’ Ze kijkt me aan met een blik van waag het niet tegen míj te liegen.

‘Botox?’, herhaal ik. ‘Nee zeg, niks gespoten en nergens gesneden. En waarom knijp je in mijn wangen?’
‘Om te checken of je echt geen botox hebt. Als je het wel hebt dan zijn je wangen hard. ‘Siem, onze buurman heeft aan zijn gezicht laten sleutelen. Hij wil op zijn medewerkers een vitale indruk maken. De man is CFO bij een scheepsbouwer. Hij begon met een ooglidcorrectie. Daarna liet hij zijn fronsrimpels lamleggen en kreeg hij fillers in zijn kin en kaken.’

De AGF-chef komt met een pallet sinaasappels onze kant op. Hij zucht. ‘Dames, mag ik er éven bij.’
Titia kwebbelt verder. Ik kijk op mijn horloge.
‘Hij heeft ook zijn wallen weg laten werken en de kraaienpootjes rond zijn ogen zijn foetsie. Als kers op de taart zijn z’n wangetjes opgevuld.
Hij is hélemaal gladgetrokken.’

‘Titia, gaf jij mij net nou een compliment over mijn wangen of maakte je een grapje?’

Titia zwenkt haar boodschappenkar richting het wijnpad. Ze draait zich om en zegt met een uitgestreken gezicht: ‘jouw houdbaarheidsdatum is blijkbaar nog niet verstreken.’