Dwars door de mondkapjes heen kan ik het goed verstaan: ‘Dat meen je niet Suus. Deed hij dat echt? Nou, dat moet bij mij niemand flikken. Dan ben ik meteen pleite. Bij zo iemand blijf je toch niet?’
De vrouw in de lichtblauwe regenjas kijkt de ander met donkere ogen aan.
Ik zit in een trein die nu al een minuut of acht stilstaat op station Driebergen-Zeist terwijl ik naar Utrecht wil. Ik kijk naar de regendruppels op de ruiten en ondertussen luister ik een gesprek af.
Op het bankje schuin tegenover mij nemen de twee vrouwen de relatie van de een door. Suus heeft strak gestylde wenkbrauwen in de vorm van het Nike-logo en ratelt maar door over de vader van haar kinderen.
‘Ik pik het ook niet langer’, zegt Suus. ‘Hij werkt , nu in de coronaperiode, de godganse dag aan de eettafel. De kinderen moeten stil zijn, omdat meneer werkt en zich moet concentreren, zegt ie. Dat spreekt hij ook echt zo uit, con-cen-tre-ren.’
Er ploft een vrolijke blonde krullenbol tegenover mij neer, type Jochem Myjer. Hij heeft de trein weten te halen, omdat we vertraging hebben, gok ik zomaar. De geluksvogel. Die Suus met haar strakke wenkbrauwen loert uit haar ooghoeken naar Jochem en ze vervolgt haar verhaal tegen de lichtblauwe regenjas. Jochem zit er meteen in en kijkt me verbaasd aan. Ik tuur maar weer naar buiten. In het weiland staat een eenzame zwarte schuur van vermolmd hout.
De lichtblauwe regenjas luistert hoofdschuddend naar haar vriendin Suus.
‘Als hij een telefoongesprek voert en de kinderen maken kabaal, dan gaat ie staan en gebaart in mijn richting en begint met z’n vingers te knippen. Kijk zo, klik, klik, klik. Aan de ene hand zijn telefoon en met de andere hand klik, klik, klik’.
Jochem geeft me een knipoog en ik voel dat ik bloos. In gedachten ben ik bij mijn vader. In restaurants knipte hij altijd met zijn vingers om de ober te wenken. Mijn zusje en ik schaamden onze ogen uit de kop.
‘Ik zou het wel weten’, zegt de lichtblauwe regenjas. ‘Dit betekent niet veel goeds. Ik zou m’n kinderen oppakken en linea recta naar m’n moeder gaan. Dit pik je toch niet langer? Waarom vraag je niet of hij boven gaat werken Suus?’
‘Dat weigert ie’, zegt ze met een verdrietige blik. ‘Ach ja, we zitten in een dip, maar ik heb natuurlijk ook wel hele leuke tijden meegemaakt. Ik mag met hem mee naar uitjes van zijn werk: rode-loper-events, diners, rondleidingen en concerten. Dan kan ik me optutten en m’n glitterjurk aantrekken. Vorig jaar zijn we nog met zijn hele bedrijf in Parijs geweest. We logeerden in zo’n boetiekhotel.’
Terwijl ze dit vertelt, straalt ze. Jochem en ik kijken elkaar even aan. We weten beiden dat ze blijft bij de heer vingerknip. De trein komt in beweging en het mechanische geratel overstemt al snel het gemompel vanachter de mondkapjes. Jochem is intussen verdiept in zijn mobieltje. Ik zak weg in een droom waarin ik in een lichtgroene jurk met lovertjes aan de arm van Jochem over de rode loper schrijd.
Heerlijk verhaal over je trein beleving met Suus, blauwe regenjas en vooral Jochen……