Na het diner, schalen pad thai, slenter ik met een stoet collega’s door Hongkong. Op het plein schalt uit de luidspreker kerstmuziek. Een collega blèrt mee met het kerstnummer van Slade:’the future just begohohohon’. ‘Dit nummer zong ik 30 jaar geleden ook al. Er is weinig toekomst meer over’, mijmert hij.
‘Kom op zeg, je bent net 49 jaar’. Ik zeg nog net niet het gratuite ‘de wereld ligt aan je voeten’.
Het is elf uur ’s avonds, het plein wordt overvloedig verlicht door felle lantaarns die me doen denken aan de hockeyvelden voor de wedstrijden in de avond. Het is te veel van het goede, zoals zoveel in China. Het vierkante plein is een en al beton. De zitplekken, het standbeeld en de fontein zijn allemaal van beton. Op de rand van de fontein zitten een paar Chinezen. Het plein wordt omzoomd door ielige boompjes. Het zijn voor mij onbekende boompjes, die hebben we in Nederland niet. Het uitzicht vanuit dit plein wordt gedomineerd door wolkenkrabbers. Wolkenkrabbers, een mooi woord voor lelijke gevallen.
Aan weerszijden van het plein staan tafeltjes waar gretig wordt gegeten. Zo te zien, zijn het geen restaurantjes. De Chinezen schuiven zeker aan bij familie en vrienden. De vrouwen staan rond de Hot Pot. Ik ruik niks, daarvoor is het net te ver weg. Het Chinese gekeuvel dringt wel tot me door. Gezelligheid in Nederland klinkt een stuk rumoeriger.
We steken het plein over. We horen Michael Jackson van lang geleden zingen ‘I saw Mommy kissing Santa Claus’. Dezelfde collega doet een vergeefse poging om mee te zingen. Zo hoog, dat redt ie net niet.
Op de rand van de fontein zit een klein Chinees jongetje, helemaal ineengedoken. Hij draagt een kort wit joggingbroekje dat maar net z’n billen bedekt. Het wit is niet wit meer, het is zwart besmeurd. Zijn magere armpjes steken uit een verwassen zwart-wit gestreept hemdje. Zijn hoofd zit tussen zijn armpjes geklemd. Hij zit onbeweeglijk. Ik stap op hem af en ik vraag al fluisterend in het Engels hoe het met hem gaat. Hij begint te huilen zonder tranen. In het Engels zegt hij ‘ik ben moe en ik wil slapen’.
Waar zijn zijn ouders, gaat door m’n kop. Je laat je kind toch niet op dit tijdstip alleen buiten? Het kind is amper vier jaar oud. Duizend gedachten komen bij mij omhoog. Wat moet er van een kind worden als zijn ouders niet naar hem omkijken? Voor de rest van zijn leven wordt zo’n joch geremd. Hoe kan hij leren? Vertrouwen hebben in de mens? Het raakt me in hoofdletters. Mijn moeder had moeite om zichzelf staande te houden in het leven. Het lukte haar niet om mijn zusje en mij groot te brengen. Onze vader verdween uit ons leven toen ik zeven jaar oud was. Op jonge leeftijd zorgde ik voor mezelf. Niemand anders deed het.
‘Waar is je vader of moeder’? Hij wijst naar een hoek van het plein. Ik neem een diepe teug adem en ik besluit eropaf te gaan. Op dat moment komen er twee Chinese kindertjes naar ons toegelopen. Ze zeggen dat het oké is en dat hij hun broertje is. ‘Het is h e l e m a a l niet oké. Jullie broertje heeft slaap en moet in z’n bed liggen’. ‘Het is oké’, herhaalt zijn zusje.
De kleuter zit nog steeds ineengedoken. Ik wil z’n ouders spreken en tegelijkertijd weet ik dat ik het niet doe. Wat houdt mij tegen? In China is gezichtsverlies nog altijd een doodzonde. En dan storm ik ineens het plein over. Mijn zingende collega rent in draf met me mee naar de hoek waarheen de Chinese kleuter ons wees. Geen van de Chinezen kijkt op. Iedereen zit lekker te peuzelen of slaat een biertje achterover. ‘Zijn ouders moeten misschien geld verdienen en staan hier te koken’, oppert de zingende collega. Iets in me zegt dat met zoveel Chinezen hier tegenover me, het onbegonnen werk is om over kinderleed te beginnen.
Ik houd er een verscheurd gevoel aan over. Mijn collega loopt alweer te fluiten ’the future just begohohon’.
Aangrijpend en zo herkenbaar. Mooi geschreven.