‘Kunnen jullie mij helpen met Tommy?’ Onze buurvrouw Marjon staat voor de deur. Tommy is haar antracietgrijze kat met witte sokjes die ook wel eens bij ons in de tuin ligt. Dan drinkt hij uit onze waterbak, zoekt hij een zonnig plekje en poetst zichzelf wat. Soms springt hij op de tuintafel, geeft kopjes en begint te spinnen.
Als Hans en ik Marjons keuken binnenkomen, ligt Tommy aperelaxed zijn vacht te likken. Totdat zijn baasje de vervoersmand tevoorschijn tovert.
Tommy schiet overeind en stormt op het kattenluik af. Met zijn pootje tikt hij er tegenaan. Ai, deze had het baasje op slot gedaan. Hup, de andere kant op. Hij slipt langs onze benen, maakt een sliding langs het aanrecht en kijkt ons aan alsof hij wil vragen: Waar is hier de nooduitgang?
‘Hebbes!’ Hans grijpt Tommy in zijn nekvel en laat hem, spartelend als een paling, in de kattenvervoersmand zakken.
‘Dank je Hans’, zegt Marjon. ‘Ik durf het zelf niet, hij reageert altijd zo panisch. Verlatingsangst denk ik, sinds zijn vorige baasje overleed.’
Ik kijk naar Tommy en zeg: ‘Wat zielig voor jou.’
Als de mand dichtklikt, grijpt Marjon haar sleutels. ‘Fijn dat jij meegaat Siem en dat jij Tommy draagt. Mijn rug is je dankbaar.’
In de wachtkamer zit een vrouw met een dikke blonde vlecht. Voor haar voeten staat een kooitje met een gestreepte kitten erin.
Tommy gluurt door de tralies naar het kleine poesje.
Dan komt er een lange man op cowboylaarzen binnen met een herdershond vol kale plekken. De man groet ons en neemt plaats in de ruimte om het hoekje. Ik vermoed dat hij geen zin heeft in kattengezelschap.
‘Wat is de naam?’, vraagt de assistent aan de vrouw met de vlecht.
‘Pippi’.
‘En u?’, vraagt hij aan de man met de herdershond. ‘Kwibus’, klinkt het luid.
Ik frons en kijk Marjon even aan. Zij verblikt of verbloosd niet. Pas als wij aan de beurt zijn en Marjon antwoordt met Tommy, snap ik dat de cowboy niet zelf Kwibus heet.
De deur van behandelkamer nummer twee zwaait open. Een jonge vrouw in een witte doktersjas verschijnt in de deuropening. ‘Tommy is welkom’, zegt ze.
Tommy trilt en hij miauwt onophoudelijk. Marjon kroelt in zijn nek, terwijl de dierenarts met haar stethoscoop zijn hart en longen beluistert. ‘Alles klinkt goed.’ Ze borstelt zijn vacht. Tommy laat het zich welgevallen. ‘Geen vlooien’, zegt ze opgewekt.
Dan komt de prik tegen katten- en niesziekte.
Zodra hij de prik voelt, vliegt Tommy op en haalt uit naar de dierenarts. Ze heeft een diepe, rode kras op haar onderarm en het bloed druppelt eruit. Tommy neemt een reuzesprong vanaf de behandeltafel en landt op het echoapparaat. Hij springt door naar de vensterbank en kruipt uiteindelijk diep weg onder de radiator.
De dierenarts roept om assistentie. Het lukt haar collega om de trillende Tommy onder de radiator vandaan te trekken, maar hij wurmt zich opnieuw los. De dierenarts zucht: ‘er is maar één oplossing: de dwangbuis.’
Tommy wordt in een felblauwe kattenzak gepropt met aan de voorkant twee smalle openingen waar zijn voorpoten uitsteken. Over zijn kop legt de assistent een handdoek. De dierenarts dient een tweede spuit toe, dit keer tegen vlooien, teken en wormen. Tommy kan weinig uitrichten, al lukt het hem toch om zich al rollend van tafel te laten vallen. Alleen komt hij dankzij de dwangbuis niet op zijn pootjes terecht.
‘Sorry’, verzucht de dierenarts. ‘Maar het knippen van de nagels sla ik over.’
Bij de uitgang komen we de cowboyman tegen. Hij geeft net een paar hondensnoepjes aan Kwibus. Dan buigt hij zich voorover naar Tommy en glimlacht: ‘Wat ben jíj toch een lieverd.’
Heeeeel herkenbaar!!!!
Voorlopig is Tommy ervan af. Dit kan alleen zo geschreven worden door een echte dierenvriend.