‘Meneer Slivovitsj, meneer Slivovitsj?’, klinkt het door de wachtruimte van de radiologieafdeling.
Iedereen in de wachtruimte kijkt elkaar kort aan. De man op zijn geruite pantoffels, de vrouw met het slangetje in haar neus en mijn man, in een rolstoel. (De rolstoel is tijdelijk) Hij heeft zijn jas over zijn benen geslagen, want hij heeft het ijskoud. Er moet weer een CT-scan van zijn hoofd worden gemaakt. Meneer Slivovitsj is zoek. De vrouw met het slangetje in haar neus is nu aan de beurt.
Mijn man wordt opgehaald door een verpleegster met een lange paardenstaart. Bij iedere beweging zwiept haar staart op en neer.
Door de lange gang komt een man met een woeste zwarte baard aangelopen. ‘Hallo, daar ben ik weer’, grijnst hij. Ik moest héél nodig naar de plee. ‘Ah meneer Slivovitsj, komt u maar mee’, zegt een verpleegkundige op spierwitte klompen.
Mijn man komt vlot weer terug. Het maken van scans gaat hier aan de lopende band.
Klunzig keer ik de rolstoel en vervolgens verlaten wij de radiologieafdeling. Corona dwingt ons om een andere route te nemen dan op de heenweg.
In de centrale hal word ik overweldigd door pianoklanken. De muziek wordt versterkt in deze hal. Er zit een vijfenzeventigplusser gekleed in grijze pantalon en donkerblauwe blazer achter de piano. Zijn vingers glijden vliegensvlug over de toetsen. Hij speelt of zijn leven ervan af hangt.
Mijn man zingt zachtjes met het lied mee.
‘We’ll meet again
Don’t know where
Do’nt know when
But I know we’ll meet again som sunny day.’
Het lied komt bij me binnen. Ik voel me warm worden en ik dring mijn tranen terug. Wanneer we de bejaarde pianist passeren, draai ik me om en steek ik mijn duim omhoog.
Hij lacht me bemoedigend toe.
Ik vraag me af voor wie hij dit lied speelt. Zou hij dit lied spelen voor zijn vrouw die onder narcose is? Of ligt ze in coma? Ik hoop zo dat ze binnenkort tegen hem zegt: ‘Hallo, daar ben ik weer!’